maandag 31 januari 2011

Een toevallige ontmoeting

Was in het Huis van de Poëzie afgelopen donderdagavond. Dat vond plaats in het Utrechtse stadhuis. Optredens van tal van dichters op alle mogelijke locaties: één op één, twee stoelen tegenover elkaar ergens in de hoek van een gang, met een stuk of tien mensen, samen met de dichter aan een ovale tafel, met vijftien toehoorders in de kamer van een van de wethouders. Maar ook voor een groter publiek, in de grote hal beneden, voor de VPRO-microfoon, overal. En ook in de wandelgangen liep je voortdurend tegen dichters aan. Je moet er van houden.
Na een optreden van Pieter Boskma op de tweede verdieping bijgewoond te hebben ben ik met het programmaboekje in mijn hand eerst maar eens op verkenning gegaan. Een etage lager was ik bezig met een route te plannen naar de geïmproviseerde studio van De Avonden toen ik links van me aan het einde van de gang de rijzige gestalte zag van Victor Vroomkoning. "Kom, die groet ik eerst even." Een jaar of twee geleden hebben we elkaar ontmoet en dat was een bijzonder aangename kennismaking geweest. Ik steek mijn hand uit, druk de zijne en bemerk enige vervreemding in het gezicht van Victor. Hij kon zich mij kennelijk niet herinneren. Ik dacht, ik help hem even: "Twee jaar geleden hebben we elkaar in Winterswijk ontmoet, met Bart Droog." "Winterswijk? Ik ben nog nooit in Winterswijk geweest!" Victor is oud, althans een stuk ouder dan ik, maar ik schrok toch wel. Op zekere leeftijd is het helemaal niet zo vreemd als iemand een beetje vergeetachtig wordt, maar om nou van het ene op het andere moment (goed, er zaten twee jaar tussen) met een redelijk vergevorderd stadium daarvan geconfronteerd te worden, dat doet je toch wel even nadenken. Wat ga ik nu nog zeggen, zonder de situatie niet nog pijnlijker te maken? "In de bibliotheek, met Gedichtendag, twee jaar terug, met Bart, Bart Droog", probeerde ik nog. "Ik ken die hele Bart Droog niet en ik ben nog nooit in Winterswijk geweest!" De stelligheid van zo-even was nu toch wel een aardig eind richting irritatie aan het gaan. Ik verontschuldigde me maar, wat moet je anders doen? Ik keek nog eens naar zijn gezicht en realiseerde me toen dat ik tegenover H.C. ten Berge stond.

Geen opmerkingen: