vrijdag 27 oktober 2017

De Bosbessenberg

De Bosbessenberg

De vreugde leek te komen vanuit mijn ruggenmerg
Op de Bosbessenberg
Op de Bosbessenberg
toen ik jou daar tegenkwam


De maan bewoog niet erg
boven de Bosbessenberg
En die witte dwerg, hij bleef treuzelen
totdat mijn droom bewaarheid werd

De wind floot door de wilgentakken
de zoete melodie der liefde
Maar de beloftes waarmee je me inpakte,
hadden een geldigheidsduur die mij griefde

En hoewel we nu uit elkaar zijn
zit je nog steeds in me, ergens
Jij was het tenslotte die de vreugde losmaakte,
     pats-boem vanuit mijn ruggenmerg
bovenop de Bosbessenberg


naar een Engelse tekst van Larry Stock en Al Lewis, voor het eerst als lied uitgebracht in 1940


maandag 27 maart 2017

Dageraadplaats

Ben ooit in Antwerpen geweest. Ik heb de stad vaker bezocht maar die keer was ik er wat langer, had ik tijd om te lopen zonder plan, buurten in te gaan die niet speciaal bekend stonden om het een of ander. Gewoon maar lopen en kijken. Vooral kijken en hier en daar een flard van een gedachte laten ontstaan. De straten voor het plein brachten me al in de stemming, er was iets dat me vrolijk stemde. Schoonheid? Als het er was dan toch wel zeer onnadrukkelijk, zonder dat er iets viel aan te wijzen. Het besef dat het hier goed wonen moest zijn? Iets was er aangenaam en het raakte bij mij binnen.
Er ging geen wereld voor me open toen ik het plein op liep, het was de voortzetting van een gedachte, iets wat al lopende in gang was gezet: hier is het goed. En een liedje neuriede door mijn hoofd, misschien floot ik het wel.

De stad, ze toont haar charme
ze oogt zo aangenaam
alvorens met de uren
tot broeikas te vergaan

de dag is vol belofte
de dag weegt nog geen lood
ik heb nog recht op koffie
en op brood  (*)

Ik besloot plaats te nemen op het vroege terras, wat te drinken. Drinken en zitten, genieten van mijn goede humeur. Weet niet of ik ook een krant had. Die heb ik dan kennelijk weer teruggelegd, in het café, voordat ik verder ging. Maar ik kwam eerst terug, om te vragen of ik een foto mocht maken.
’s Avonds op een andere hoek van het plein wat gegeten. Wat ik de tussentijd gedaan heb weet ik niet meer. Mogelijk een stuk langs het spoortalud gelopen, een bezoek aan het park overwogen. Een museum bezocht? Ik weet nog wel dat ik op de kaart op zoek ging naar het plein van die ochtend, de snelste route om er terug te komen. Had de naam niet echt onthouden, wel dat die bij mij een associatie opriep met vroeg socialisme, beelden en begrippen uit die tijd.
Dageraadplaats kwam het meest in aanmerking. Dat plaats verbaasde me wel. Dat ik zo snel kans had gezien plaats te veranderen in plein, en nu oprecht verbaasd was dat er geen plein in de naam voorkwam.

* = tekst van Raymond van het Groenewoud, het lied Koffie en brood uit 2001

zaterdag 11 februari 2017

Je laatste wens


Aad van Rijn
gedicht uit: 'De vuilnisman komt in elke straat'
AUL-uitgeverij, 1983


Een advertentie heb ik niet gezet, Aad,
ook geen poging ondernomen.
Het is gewoon te duur, man, die bladen.
Ze zien me al aankomen.

Er wel aan gedacht, ook gekeken
of ze nog bestonden.

Maar ik was niet in de stemming,
gewoon niet in de stemming
om een grap ten uitvoer te brengen.
Dat heb je soms als iemand overlijdt.

Maar geef toe, je bent ook niet
bijgezet in de zitkuil, in de noordoosthoek ervan.
Volgens mij heb je alle zitkuilen overleefd.
Dat dan weer wel. Die dingen zijn, voor zover ik weet,
ook nooit teruggekomen in een of andere retro-modegril.

En dat plastificeren…
ik heb altijd gedacht dat je je as bedoelde,
een klein blokje plastic met je as erin,
En dat dan tegen die wand aan, met een spotje erop.

Maar ik zie je nu pas voor me, in vol ornaat.
Bontebal zelf in plastic gegoten, een blok van heb ik jou daar.
En dat dan in vlammend rood, wat misschien
nog wel het vreemdste is.

Ik weet het niet Aad,

Een helwit spotje koop ik nog wel van mijn zakgeld,
die wand verf ik persoonlijk blauw
als ik jou er een plezier mee doe.
Desnoods verf ik honderd wanden blauw.
Maar of ik het een goed idee vind?

Aan je aanwezigheid zou ik wennen, dat geloof ik wel.

Maar dat je daar maar zou staan
en wat ik ook tegen je praat,
je nooit iets terug zou zeggen.
Dat zou ik niet leuk vinden,
dat zou ik niet trekken, Aad.